Amsterdam, 15 april 1903 – Sobibor, 09 juli 1943
Sonsbeeksingel 51
door Margo Klijn
Andries de Swarte (1903) en Marianne de Leeuwe (1907) waren beide musici, geboren en gestudeerd in Amsterdam, maar de familie van Marianne is Arnhems. Haar vader, Louis de Leeuwe, was er pianoleraar. Haar moeder Geertruida Israël was een dochter van Bernard Israël, de oprichter van het bekende antiquariaat B.M. Israël. Een zaak die nog lang gevestigd was aan de Bakkerstraat 67 in Arnhem.
Nadat Marianne en Andries in de zomer van 1934 waren getrouwd, vestigden zij zich aan de Sonsbeeksingel 21. Later verhuisden ze naar nummer 51, een bovenwoning. Op de Sonsbeeksingel werden twee kinderen geboren, Louis (1936) en Vrouwtje Geertje (1941) vernoemd naar beide grootmoeders. Tijdens de mobilisatie van 1939 diende Andries het leger in het tweede regiment wielrijders.
Een aantal musici op de trap bij Musis Sacrum eind jaren dertig. In het midden Andries de Swarte (foto: Collectie-Sauer)
Bericht uit de Arnhemsche Courant 23 augustus 1940
Zowel Andries als Marianne gaven muziekles en traden regelmatig op. Hij als cellist, zij als pianiste. Een bespreking in bijvoorbeeld het Nieuw Israëlisch Weekblad van 17 februari 1928 vermeldt een bijeenkomst van de Joodsche Vrouwenraad in de ‘goed gevulde zaal’ van Riche aan het Willemsplein in Arnhem (nu de ING bank). Het onderwerp was ‘Moeilijke Jeugd’ en de bijeenkomst werd ‘opgeluisterd’ door pianospel van de twintigjarige Marianne de Leeuwe.
Arnhemsche Orkest Vereeniging onder leiding van dirigent Jaap Spaanderman in Musis Sacrum 1939 (foto: Gelders Archief)
In 1929 stelde de Arnhemsche Orkest Vereeniging (voorloper van Het Gelders Orkest) Andries de Swarte als cellist aan, waarna hij zich vestigde aan de Nieuwstraat. Na hun huwelijk in 1934 en hun verhuizing naar de Sonsbeeksingel gingen de optredens natuurlijk gewoon door. Regelmatig werden zij in de krant aangekondigd als solist of begeleider. Tijdens de zogenoemde ‘Volksconcerten’ in Musis Sacrum trad De Swarte vaak op als cello-solist en hij had de leiding van het Arnhemsch Mandoline Orkest. Er waren optredens in de Grote Kerk, in het Benderzaaltje aan de Steenstraat en op de radio. In een tijd dat de hetze tegen joden in ons buurland al volop bezig was, in augustus 1939, gaf de NCRV-radio Marianne en Andries de gelegenheid om Beethoven en moderne werken ten gehore te brengen. Zelfs tijdens de bezetting nog, op 1 augustus 1940, vermeldde de Arnhemsche Courant een VARA radio-optreden van ‘onze stadgenoot’ Andries de Swarte. Alles leek nog gewoon.
De ‘ariërverklaring’ in oktober van hetzelfde jaar (1940) was echter een kantelpunt, daarna was er geen weg meer terug. Ambtenaren in de breedste zin van het woord, dus ook mensen in het onderwijs en andere gesubsidieerde instellingen, moesten een zogenoemde afstammingsverklaring ondertekenen. Ook de orkestleden en bestuursleden van de AOV. Er waren twee soorten formulieren, formulier A was bestemd voor niet-joden, formulier B voor mensen die een of meer joodse grootouders hadden. Daarnaast moesten joden op hun formulier ook de naam en het eventuele beroep van de echtgenoot(e) vermelden, de godsdienstige gegevens van de grootouders en de hoogte van het inkomen uit beroep en privévermogen. Bij weigering zou ontslag volgen. Op één bestuurslid na, Marius Brandts Buys, vulde iedereen het formulier in. Maar voor de zeven joodse AOV musici, zes strijkers en de tweede dirigent, kwam dat ontslag toch. Op 28 mei 1941 was hun laatste concert in Arnhem.
Inschrijving Andries de Swarte bij de Joodse Raad -Cartotheek Joodsche Raad- (Arolson Archieven)
Een aantal maanden later werd in Amsterdam het Joodsch Symphonie-orkest opgericht. De Joodse industrieel Bernard van Leer sponsorde via de Van Leerstichting het orkest. Uit het hele land kwamen musici om in dit orkest hun werk te kunnen voortzetten. Het was voor de meesten uitstel van executie.
Enkele ‘vooraanstaande’ Arnhemmers hadden nog geprobeerd de burgemeester zover te krijgen een goed woordje te doen voor een aantal joodse burgers. Mr. J. W. F. Donath, oud-voorzitter van het bestuur van de AOV had gepleit voor Andries de Swarte en de tweede dirigent Leo Pappenheim. Maar de burgemeester had niets meer te vertellen. Bovendien was het te laat. Andries, Marianne en hun kinderen waren bijna zeker op dat moment al in Sobibor vermoord. Mensen gingen daar regelrecht de gaskamers in, terwijl in Auschwitz voor sommigen nog een snipper kans was om te overleven. Pappenheim kreeg die kans en overleefde Auschwitz door er op te treden als dirigent van het kamporkest. Na de oorlog kwam hij weer terug als tweede dirigent van het orkest. Vanaf 1955 tot aan zijn dood in 1982 woonde hij in Sonsbeek Noord aan de Pontanuslaan 24.
Andries de Swarte kreeg na zijn ontslag in mei 1941 een aanstelling als derde cellist in het Joodsch Symphonie Orkest, dat nog in hetzelfde jaar werd opgericht. Het orkest bestond uit meer dan zeventig ontslagen joodse musici uit het hele land. Standplaats van het orkest werd de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam, die de naam Joodsche Schouwburg kreeg, het orkest bestond niet alleen uit joodse musici, ook het publiek was joods en de muziek die werd uitgevoerd was van joodse componisten.
De joodse bevolkingsgroep werd tijdens de bezetting meer en meer buitengesloten van elk normaal maatschappelijk leven. Contacten tussen joden en niet-joden waren illegaal. Het apartheidssysteem was totaal. In Arnhem organiseerde de Joodse Raad allerlei cursussen, zoals timmeren, horloges repareren, naaien en dergelijke. Je kon niet weten of die handigheden ooit van pas zouden komen. Voor een cultureel aanbod was in de stad geen emplooi. Dat was wel het geval in Amsterdam waar de joodse bevolkingsgroep groter, dus ook meer divers was. De mensen konden er nog enige tijd cabaretvoorstellingen, toneel- en muziekuitvoeringen bijwonen. Het Joodsch Symphonie Orkest trad op van 16 november 1941 tot 9 juli 1942. In die periode werden vijfentwintig concerten gegeven, in principe twee keer in de week.
Aangifte door Andries de Swarte van inhouding distributiebescheiden in Westerbork bij de politie te Amsterdam (politieregister Amsterdam, 21 december 1942)
Vanaf die tijd, in de zomer van 1942, begonnen in de hoofdstad de structurele deportaties. In het Joods Weekblad werd op 10 juli meegedeeld dat zevenhonderd joden in Amsterdam waren gearresteerd. Vierduizend daartoe aangewezen joden moesten zich melden voor de werkkampen in Duitsland, zo niet dan zouden de zevenhonderd gearresteerden naar een concentratiekamp worden overgebracht. Misschien kreeg Andries juist toen een betrekking bij de Joodse Raad, ongetwijfeld een wanhoopspoging om het leven van hem en zijn gezin te behouden. Op een kaart staat vermeld dat hij is ontslagen als jeugdleider van het Joodsch Symphonie Orkest. Hoe het ook zij, Andries, Marianne en hun kinderen kwamen op 11 december 1942 in het doorgangskamp Westerbork terecht en tien dagen later werden zij om onbekende redenen uit het kamp ontslagen.
Het gezin trok tijdelijk bij Amsterdamse familie van Andries in. Op 20 juni 1943 kwamen zij echter opnieuw in Westerbork aan. Op 6 juli 1943 werden Andries, Marianne, Louis en Vrouwtje op transport gesteld naar Sobibor waar zij een gruwelijke dood vonden.